De eerste keer dat ik mijn rondjes met ’t Goei Smoesje reed, ik praat over bijna 20 jaar geleden, kreeg ik commentaar op mijn fiets (“die is zeker van verwarmingsbuizen gemaakt”) en op mijn kleding, ik droeg broek en shirt van mijn vorige clubje (“dat is het lelijkste tenue van heel Brabant”). Ik zal niet zeggen wie mijn fijngevoelige inborst toen ernstig op de proef heeft gesteld, wel dat Sjef een gezaghebbend figuur was in de club, met als gevolg dat heel snel een passend setje werd geleverd waardoor ik wat betreft kleding niet meer uit de toon viel. Niet dat je met het Spar-ensemble de aandacht kreeg van modegevoelige medeweggebruikers, maar het was zeker een verbetering.
De fiets, tja die werd ook vervangen en dat was maar goed ook want nog geen jaar na aantreding tot het elitecorps der wielerliefhebbers, genaamd ’t Goei Smoesje, stond de Marmotte op het programma. Met alle hoogtemeters in die Grandfondo is elk onsje minder zeer te waarderen. Het was me duidelijk te verstaan gegeven dat ik om gezondheidsredenen en om redenen die de relatie met mijn geliefde geweld zouden aandoen de winst (of eigenlijk: verlies) niet in mijn lichaamsgewicht zou moeten zoeken. De Isaac Force, díe zou mijn zuurstokroze Giant moeten doen vergeten, het klimmen makkelijker maken en ervoor zorgen dat ik niet meer de risee van het peloton zou zijn.
Jaren heeft deze fiets met de naam van een Engelse wetenschapper mij trouwe dienst bewezen, maar na 18 jaar heb ik de pensioenaanvraag ingediend. Inmiddels staat er een ander racekarretje klaar voor gebruik en is dit een mooi moment om terug te blikken en enkele memorabele gebeurtenissen voor de geest te halen. Natuurlijk, de deelname aan de Marmotte, de drie beklimmingen van de Mont Ventoux op één dag, de ploegentijdritten, Diekirch-Valkenswaard, …, die komen allemaal voorbij, maar er is één herinnering die ik met jullie wil delen.
Het is woensdagavond en klokslag 7 uur wordt met een select groepje koers gezet richting polder. We zijn Kruisstraat nog niet gepasseerd of ik rijd lek en zeer tegen de woensdagavond-gewoonte in wordt er gestopt en krijg ik hulp. Wat zeg ik, ik hoef alleen maar de fiets van Patrick vast te houden en hij en Hennie zorgen ervoor dat we weer snel verder kunnen. Even later valt er een buitje en samen met het oponthoud maakt het dat de mannen het relatief rustig aan doen. Tegen de tijd dat we Nuland naderen komt John van den Broek naast me rijden en fluistert me toe: “Als je ooit de sprint wil winnen Jan, dan moet je nu gaan!” Ik wist niet eens dat er gesprint werd, al dat geweld speelde zich meestal vér voor mij af en ik kon doorgaans pas weer aansluiten in Nuland als de anderen hun benen even stilhielden.
Ik kijk hem nog eens aan, bedenk dat het na de hulp bij de bandenwissel wel erg asociaal zou zijn om er vandoor te gaan en dat ik geen schijn van kans maak als het op een echte sprint aankomt, maar John knikt en ik ga af op zijn koersinzicht en mensenkennis. Zo komt het dat één van de mooiste herinneringen zich niet afspeelt op de flanken van Alpen- of Dolomietenreuzen, maar in de polder van Rosmalen. Om precies te zijn daar waar het bordje “Nuland” staat en waar ik als eerste van een groepje met daarin de fine fleur van ’t Smoesje dat bord passeer. Ik juich ingelaten, maar in mijn fantasie zie ik een uitzinnige menigte en prachtige rondemissen om mij van twee kanten tegelijk te zoenen. Het is me gelukt! Het zal niemand verbazen dat het bij die ene keer zal blijven, waarschijnlijk hebben de anderen die avond mijn goede wil om elke week mee te gaan en de pech met de lekke band willen belonen en hebben ze mij laten gaan. Dat is misschien nog mooier dan winnen op grond van kracht en snelheid, namelijk het gevoel om erbij te horen!
Nu sta ik in mijn tweede termijn als lid van de club wekelijks aan de start op zondagmorgen. Ik zie veel bekende gezichten, maar ook nieuwe en nieuwe oude. Ik heb het gevoel er weer bij te horen, ook al is mijn tenue nog niet in orde. De woensdagavondrit laat ik aan me voorbijgaan, beter dan in die ene sprint gaat het niet worden.
Jan Coppens